Willemstad – Het voornemen van de Raad van Ministers om de directeur van de Refineria di Korsou (RdK) te ontslaan is rechtmatig; er zijn geen zwaarwegende bezwaren tegen het voorgenomen ontslag, zo stelt adviseur SBTNO. In december vorig jaar is José van den Wall-Arnemann geschorst als directeur van RdK, de eigenaar van de raffinaderij. Nu dreigt hij ontslagen te worden.
De Stichting Bureau Toezicht en Normering Overheidsentiteiten (SBTNO) wijst er in haar rapport op, dat er wel eerst een algemene vergadering van aandeelhouders (AvA) moet worden belegd, om de directeur de gelegenheid te geven zich te verantwoorden. Dan moet blijken of de redenen voor ontslag standhouden.
Van den Wall-Arnemann is sinds maart 2014 directeur van RdK. Hij werd benoemd op voordracht van de toenmalige premier Ivar Asjes, die aanvankelijk door SBTNO te kennen werd gegeven dat de voordracht onvoldoende was gemotiveerd. Nadat Asjes een nieuwe onderbouwing van de motivatie gaf, keurde SBTNO de voordracht alsnog goed en werd de toen 56- jarige Van den Wall-Arnemann in de vergadering van de Raad van Ministers tot de nieuwe statutair directeur van RdK benoemd.
Reden voor de schorsing van de directeur, ruim vier maanden geleden, is de constatering van de Raad van Commissarissen (RvC) dat Van den Wall-Arnemann zich heeft laten leiden door de keuzes van het MDPT en de overheid en onvoldoende de belangen van de vennootschap heeft gediend. Hij zou hebben nagelaten een eigen belangenafweging te maken over bepaalde beslispunten met betrekking tot het Moderniseringsproject van de raffinaderij en zich te veel door derden hebben laten leiden.
Van den Wall-Arnemann zou ervan uit zijn gegaan dat de directie van RdK de keuze van de overheid voor Guangdong Zhenrong Energy Co. Ltd. (GZE) als strategische partner diende te respecteren. Omdat hij ervan uitging dat die keuze al was gemaakt, zou hij het niet nodig hebben gevonden te overwegen of due diligence – het boekenonderzoek om vast te stellen of de kandidaat correcte informatie heeft verstrekt – al dan niet noodzakelijk was.
Volgens de RvC heeft de directeur de noodzaak van het in beeld brengen van risico’s en kansen miskend. De RvC heeft het vertrouwen in Van den Wall-Arnemann als directeur opgezegd en de aandeelhouder geadviseerd om hem te ontslaan. In februari is de directeur hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Daarop heeft Van den Wall-Arnemann advocaat Chester Peterson in de arm genomen en heeft zich tegen het voorgenomen ontslag verweerd. Hij is nog altijd van oordeel dat de beste optie is om met GZE in zee te gaan, ‘indien het behoud van de olieraffinaderij in het algemeen belang van Curaçao is’ en gaat ervan uit, dat GZE en haar potentiele partners in staat zijn om niet alleen de modernisering van de oude olieraffinaderij en de Bullenbaai Terminal op korte termijn te realiseren, maar ook de constructie van de nieuwe LNG Landbase Terminal.
Dat hij niet bekend is met de selectiecriteria is ‘pertinent onjuist’, zo staat in het verweer. De suggestie dat hij het hele moderniseringstraject op zijn beloop liet, berust evenmin op waarheid, aldus Van den Wall-Arnemann, die van mening is dat het voorlopige Due Diligence rapport van Ernst & Young van 19 januari 2017 niet deugt.
,,Er zijn verschillende aanwijzingen dat EY niet integer te werk is gegaan. EY blijkt namelijk een groot financieel belang te hebben wanneer de afspraken met GZE niet doorgaan. Dit gegeven maakt duidelijk waarom Ernst & Young bewust uiterst negatief jegens GZE is.”
Het naar aanleiding van de schorsing van de directeur door de RvC aangekondigde forensisch onderzoek is niet afgerond. ,,Het is dan ook zeer kort door de bocht om op basis van kennelijk voorlopige bevindingen te stellen dat mijn cliënt ontslagen moet worden”, zo stelt advocaat Peterson.
,,Nergens blijkt dat de directeur niet heeft gehandeld in overeenstemming met het vennootschapsrecht, de regels van corporate governance, en dat hij niet steeds een zelfstandige belangenafweging heeft gemaakt.”
Bron: Antilliaans Dagblad