Oranjestad – Tijdens de COP21-conferentie heeft Aruba de ‘Because the ocean’-verklaring getekend. Namens de Arubaanse regering zette minister Benny Sevinger van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie zijn handtekening.
,,De oceaan is essentieel voor ons”, zei hij bij die gelegenheid. ,,We zijn vereerd om deze belangrijke verklaring te ondertekenen. Laten we ons inzetten voor het behoud van onze oceanen en samen de oceanen schoon en gezond houden.”
De regering van Chili, de regering van Frankrijk, de Prins Albert II van Monaco Foundation, de Global Ocean Commissie, het Instituut voor Duurzame Ontwikkeling en Internationale Betrekkingen en Tara Expeditions organiseerden dit deel van de COP21-conferentie in Parijs.De verklaring roept de deelnemende landen en organisaties op om de afgesproken doelen over het opstellen van een actieplan voor oceaanbehoud na te komen. Die vormen onderdeel van het Raamverdrag van de Verenigde Naties over klimaatverandering.
,,Omdat de oceaan de belangrijkste bestuurder van ons klimaat is en van de aardse systemen. De oceaan is verantwoordelijk voor de helft van de zuurstof die we inademen; het is onze afscherming tegen veel intensere en snellere gevolgen van de klimaatverandering door het absorberen van negentig procent van de overtollige warmte en 25 procent van de koolstof die wij produceren.”
Zo luidt de toelichting op de verklaring. Minister Sevinger had zo zijn eigen redenen om te tekenen:
,,Voor Aruba is de oceaan de belangrijkste bron van het toerisme, en biedt schoon en veilig drinkwater voor de hele bevolking. Met topkwaliteit ontzilting en afvalwaterbehandeling, staat Aruba aan de top van het waterbeheer in het Caribisch gebied. Ook is Aruba bezig met het proces van het creëren van hun eerste zeereservaat, de productie van nieuwe koraalriffen en het beschermen van de mangrovebomen, die van essentieel belang zijn voor zowel het land als het onderwaterleven. Meer dan een miljoen mensen bezoeken ons omdat onze oceaan schoon, blauw en mooi is. Dat moeten we zo houden.”
Bron: Antilliaans Dagblad