Willemstad – Het Openbaar Ministerie geeft te weinig sturing aan de politie. Dat staat in een onderzoeksrapport van de Raad voor de Rechtshandhaving (RvR). De minister van Justitie moet richtlijnen opstellen voor de officieren van justitie over de manier waarop sturing wordt gegeven aan opsporingsonderzoeken.
Ook moet er in het algemeen meer duidelijkheid komen over de momenten dat keuzes gemaakt worden in het opsporingsproces. De RvR deed onderzoek bij het Openbaar Ministerie naar de ‘sturing en het toezicht door het OM op de selectie van strafzaken en de voortgangs- en kwaliteitsbewaking van opsporingsonderzoeken’.
De inspectie vond gelijktijdig plaats op Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Uit het onderzoek blijkt dat er onvoldoende zicht is op de keuzes die gemaakt worden, door wie, op basis waarvan en welk effect dat heeft op de kwaliteit van de sturing door het OM. RvR:
,,Tijdens het onderzoek is komen vast te staan dat het OM te weinig sturing geeft aan beslissingen die binnen het KPC (Korps Politie Curaçao) genomen moeten worden.”
Ook is uit het onderzoek gebleken dat naast de zaken die door het OM zijn geselecteerd voor verder onderzoek, het KPC vaak geconfronteerd wordt met verzoeken van individuele officieren om ook zaken die niet door de screening zijn gekomen met de nodige spoed af te ronden.
,,Dit wordt door het KPC als een knelpunt ervaren, daar deze verzoeken niet of moeilijk kunnen worden afgewezen.”
Uitgelegd wordt dat de opsporingsinformatie vanaf de aanvang een proces doorloopt waarbij meerdere keuzemomenten zijn. Het gaat om het moment van het opnemen van een aangifte of het registreren van eigen waarnemingen of meldingen, tot en met het aanbieden van het dossier met proces-verbaal aan het OM.
Meer concreet wordt geconstateerd dat er bijvoorbeeld geen vaste en vastgelegde afspraken zijn over de overlegmomenten tussen het OM en het KPC, waardoor de overlegmomenten afhankelijk zijn van de betrokken officier van justitie en de voorraad zaken die er ligt.
Ook is gebleken dat de verschillende keuze- en sturingsmomenten niet formeel door het OM zijn geïdentificeerd en vastgelegd. Verder blijken er geen vastgestelde criteria te zijn bij het KPC op grond waarvan besloten wordt nader onderzoek te doen of prioriteit te geven aan bepaalde onderzoeken.
Er zijn wel enkele criteria die door zowel het KPC als het OM gebruikt worden, en dan gaat het om de vraag of het een bekende dader is, wat de maatschappelijke impact is en wat de beleidsprioriteiten zijn van de overheid, maar in de praktijk blijkt dat deze door het KPC slechts in de fase van pre-screening worden toegepast.
En omdat de criteria ontbreken bij de selectie en prioritering van zaken heeft het KPC zelf in het onderzoek aangegeven dat daardoor de objectiviteit bij de besluitvorming niet voldoende wordt gewaarborgd.
Waar het gaat om aangiftes die te lang blijven liggen bij de politie, de zogenoemde plankzaken, blijkt dat deze periodiek door het OM en het KPC alsnog worden beoordeeld en afgedaan. Maar er is geen beleid voor de pre-screening van de plankzaken.
Bron: Antilliaans Dagblad