PHILIPSBURG — De amendementen van het nieuwe Wetboek van Strafrecht naar aanleiding van de allereerste uitspraak van het Constitutionele Hof van St. Maarten liggen nu ter goedkeuring bij het parlement.
Justitie-minister Dennis Richardson diende de amendementen gisteren in tijdens een Centrale Commissie-vergadering van het parlement.
Het hof beoordeelde in 2013 op verzoek van de Ombudsman verschillende onderdelen van het nieuwe Wetboek van Strafrecht in het licht van de Staatsregeling. Het hof achtte vier van de zeven klachten van de Ombudsman gegrond. Twee van de vier gegronde klachten hebben geleid tot deze gedeeltelijke aanpassing van het Wetboek van Strafrecht, met reparaties in artikelen over levenslange gevangenisstraf en vervroegde vrijlating van buitenlandse (niet-Nederlandse) gevangenen die geen verblijfsvergunning hebben voor St. Maarten.
Het hof besloot dat Artikel 1:13 van het nieuwe Wetboek van Strafrecht, dat gaat over het veroordelen tot levenslang, niet voldoet aan Artikel 3 van de Staatsregeling, dat marteling en wrede, inhumane en vernederende behandeling of straffen verbiedt. Het hof verwees naar de beslissing van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens op 9 juli 2013 (Vinter-zaak) en vernietigde Artikel 1:13 en daarmee verband houdende bepalingen vanwege een onrechtvaardig ontbreken van een evaluatiemechanisme.
Het amendement van het Wetboek van Strafrecht voert de mogelijkheid van evaluatie van een levenslange gevangenisstraf opnieuw in. Oorspronkelijk stond een evaluatieperiode na 20 jaar al in het gemoderniseerde Wetboek van Strafrecht, maar die werd er tijdens het wetgevingsproces uitgehaald. De nieuwe bepaling van Artikel 1:13 maakt evaluatie van levenslang nu weer mogelijk na 25 jaar. Dit is anders dan op Curaçao en Aruba, waar herziening na 20 jaar gebeurt.
Over het eerder vrijlaten van gevangenen, stelt Artikel 1:37 dat gevangenen zonder verblijfsvergunning voor het Koninkrijk der Nederlanden, die een straf van minder dan vijf jaar uitzitten, in aanmerking komen voor vervroegde vrijlating als zij tweederde van hun straf hebben uitgezeten. Gevangen (buitenlandse of binnenlandse) met een straf van meer dan vijf jaar komen niet in aanmerking voor voorwaardelijke vrijlating.
Het hof vond deze bepalingen te arbitrair en dus in strijd met het gelijkheidsbeginsel zoals gesteld in artikel 16 van de Staatsregeling. Door de nietigverklaring van deze bepalingen moet Artikel 1:37 van het wetboek aangepast worden.
Bron: Amigoe